Geriefbomen

Boeren teelden rond de boerderij ook zogenaamde geriefbomen. Deze bomen leverden het geriefhout dat bestond uit twijgen en hout dat de boeren gebruikten voor de fabricage van manden en ander vlechtwerk, brandhout, het maken van klompen, gereedschapsstelen, meubels en voor de productie van bouwhout en hekwerk. Voor dit doel bevonden zich op het land van de boer zogenaamde ‘geriefbosjes’ en ‘hakhoutbosjes’ waarin bomen stonden waarvan periodiek (om de 6 tot 10 jaar) de takken werden afgezaagd waarna op de stompen weer nieuwe (kaarsrechte) takken groeiden.. De geriefbosjes waren meestal klein van omvang en lagen rond de boerderij. Het hakhout werd over het algemeen geoogst van grotere percelen waartoe het vee geen toegang had. Hier werd het het hout geoogst van lage stompen (hakhoutstoven) die een hoge leeftijd konden bereiken. Daar waar het vee wel bij de jonge twijgen kon komen werden knotbomen gebruikt.

Vlechtwerk

Al sinds de prehistorie beheersten boeren in ‘Nederland’ de techniek van het vlechten en gebruikten deze voor het vervaardigen van gebruiksvoorwerpen zoals manden en fuiken voor het vangen van vis. Voor deze doeleinden werden vooral de twijgen van Kornoelje, Wilg en Hazelaar gebruikt omdat deze  over dunne -, sterke -, en buigzame twijgen beschikken. De talloze knotwilgen in ons huidige landschap herinneren ons er nog steeds aan dat onze boeren dit gebruik pas vrij recentelijk hebben opgegeven. De knotwilgen in ons landschap worden op de dag van vandaag, met het oog op landschapsbehoud en natuurwaarde in stand gehouden door vrijwilligers die hierin vaak worden bijgestaan door professionele boomverzorgers.,

Op veel plaatsen zijn ook de gerief-, en hakhoutbosjes in onbruik geraakt maar soms worden ze vanwege de hoge natuurwaarde kunstmatig in stand gehouden.

 

 

1 Ster2 Sterren3 Sterren4 Sterren5 Sterren (Nog geen beoordelingen beschikbaar)
Laden...